“Je hebt gefaald!”
De woorden van mijn vader echoën in mijn beenderen.
Het was maar een proefwerk, een onvoldoende slechts. Waarom moet de jongen zo gevoelig zijn?
“Je hebt gefaald!”
De stem is rauw, fysiek. Ik moet verdelgd worden. Ik ben degene geworden die altijd moet falen, de faalzuchtige.
Ik heb mezelf ertoe gemaand, deze man lief te hebben, want dat is wat een beschaafde ziel doet. Vriendelijk was ik, jazeker, maar liefde voor iemand rust niet in vriendelijke gebaren. Liefde voor iemand woont in je eigen hart.
Ik heb het daar niet kunnen aantreffen. Zie? Zie? Ik heb gefaald.
Uit: Een gezellig boek, posthuum uitgegeven